EHRM waakt over de rechtsstaat bij de toetsing van de coronamaatregelen

Gisteren, op 15 maart 2022, twee jaar na de eerste lockdown in België, veroordeelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voor het eerst een land wegens een onevenredige coronamaatregel in het arrest Communauté genevoise d’action syndicale (CGAS) c. Suisse. In deze blog zetten we kort uiteen wat het EHRM heeft beslist en of dit arrest ons iets leert over de verenigbaarheid van de Belgische coronamaatregelen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

In Zwitserland waren publieke manifestaties van 17 maart 2020 tot 30 mei 2020 volstrekt verboden: geen enkele uitzondering werd toegestaan. De strafsanctie was bovendien niet min: drie jaar gevangenisstraf. Overeenkomstig zijn vaste rechtspraak, acht het EHRM dergelijk verbod een ernstige inmenging in de vrijheid van vergadering (artikel 11 EVRM). Zo’n inmenging is slechts toelaatbaar indien er een redelijke verantwoording is en indien een rechter de in het geding zijnde belangen heeft kunnen afwegen.

Daar knelt het schoentje in deze zaak. Op het verbod op publieke manifestaties bestond geen (rechtstreeks) rechterlijk toezicht. De norm waarin het verbod was opgenomen, kon niet rechtstreeks bij de Zwitserse rechters worden aangevochten. Dit kon alleen onrechtstreeks: eerst diende men de toestemming voor een publieke manifestatie aan te vragen en vervolgens zou men de weigering van de toestemming bij de rechter hebben kunnen aanvechten. De verzoekende partij bij het ERHM heeft echter geen toestemming voor een bepaalde publieke manifestatie gevraagd. Dit was immers zinloos: er was geen enkele uitzondering op het verbod op publieke manifestaties voorzien. De verzoekende partij heeft meteen een verzoekschrift bij het EHRM ingediend. Het EHRM, dat voor de ontvankelijkheid van een beroep vereist dat de interne rechtsmiddelen zijn uitgeput, verwijt dit de verzoekende partij niet en erkent dat het voor de verzoekende partij zinloos zou zijn geweest om eerst een toelating voor een publieke manifestatie aan te vragen, die vervolgens overduidelijk zou worden geweigerd (drie rechters waren het hiermee evenwel oneens, zie de dissenting opinion).

Het EHRM hecht, bij de beoordeling van de evenredigheid van het verbod op publieke manifestaties, veel belang aan het ontbreken van een rechterlijk toezicht. Voor het EHRM moet de interne rechter zich kunnen uitspreken over de belangenafweging. Omdat het rechterlijk toezicht hier ontbrak, besluit het tot de onevenredigheid van het verbod op publieke manifestaties. Het EHRM heeft begrip ervoor dat de urgentie van de coronamaatregelen verhinderde dat er uitgebreide (bij voorkeur parlementaire) debatten over de evenredigheid van coronamaatregelen konden worden gehouden. Maar juist door het ontbreken van een diepgaand (parlementair) debat, was een onafhankelijk en effectief rechterlijk toezicht op de maatregelen van de uitvoerende macht nog meer noodzakelijk.

In België is er kritiek gekomen op de rechtspraak inzake de coronamaatregelen van de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak. Veel beroepen tegen coronamaatregelen strandden op het gebrek aan spoedeisendheid: de Raad van State kwam daarbij niet tot een beoordeling ten gronde van de coronamaatregen. Het arrest van het EHRM van vandaag doet ons afvragen of de (strenge) invulling van het spoedeisendheidsvereiste door de Raad van State het EHRM zou doen besluiten dat er ook in België geen tijdige onafhankelijke en effectieve rechterlijke controle op de coronamaatregelen is uitgeoefend.* Indien een concrete coronamaatregel een vergelijkbare ernstige inmenging is als het Zwitserse verbod op publieke manifestaties, zou ook België in dat geval kunnen worden veroordeeld voor het schenden van het EVRM.

 

* Dit zullen wij in de komende maanden onderzoeken, in het kader van boekprojecten over de coronamaatregelen van onder meer KU Leuven (Leuvense Staatsrechtelijke Standpunten).

 

Evelyne Maes

Tibo de Kloe