Arbeidsrechtbank te Hasselt legt het verband tussen welzijn op het werk en discriminatie
In deze blog lichten wij graag een opmerkelijk vonnis toe, waarbij ons kantoor betrokken was als advocaat van een werkneemster en van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.
In dit vonnis van 2 december 2021 (A.R. 20/681/A) heeft de arbeidsrechtbank te Hasselt een onderneming veroordeeld wegens discriminatie op grond van geslacht omdat de onderneming haar welzijnsbeleid tegenover zwangere vrouwen had verwaarloosd. Een werkneemster die tegen dit beleid was aangelopen, ontving een schadevergoeding wegens discriminatie gelijk aan 6 maanden loon.
De feiten
De onderneming in kwestie baat een planten- en tuincentrum uit en gebruikt daarbij sproeistoffen op de planten die tentoongesteld staan in haar serres. Een werkneemster wordt zwanger en meldt dat aan de werkgever. Pas een week later gaat de vrouwelijke werkneemster (op haar aandringen) op medisch onderzoek bij de arbeidsarts van de externe preventiedienst. Tussen het moment waarop de werkgever is ingelicht van de zwangerschap en het bezoek aan de arbeidsarts, heeft de werkgever de werkneemster zonder meer verder aan het werk gesteld.
Doorvragend naar de aard van de functie van de werkneemster en naar de omstandigheden waarin de werkneemster is tewerkgesteld, stelt de arbeidsarts vast dat de werkneemster bij de uitvoering van haar werk in aanraking kan komen met sproeistoffen. De arbeidsarts acht het onverantwoordelijk om de zwangere werkneemster in die context verder te werk te stellen. Dat betekent dat de werkgever de werkneemster voor de duur van haar zwangerschap moet tewerkstellen in een andere (risicoloze) functie. Als dat niet mogelijk is, moet de uitvoering van de arbeidsovereenkomst worden geschorst en krijgt de werkneemster tijdelijk een vervangende RVA-uitkering.
De vrouw in kwestie reageert verbolgen over het feit dat zij een week lang verder is tewerkgesteld in een job die blijkbaar risico’s inhield voor haar en het ongeboren kind, als gevolg van de blootstelling aan agentia. Zij reageert ook verbolgen over het feit dat zij zelf de nodige initiatieven moest nemen voor een onderzoek bij de arbeidsarts, en over het feit dat zij dus eerder per toeval op de hoogte kwam van de voormelde risico’s.
Met de steun van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en met Aurion als raadsman, start zij een rechtszaak voor de arbeidsrechtbank en eist zij een schadevergoeding wegens discriminatie op grond van geslacht.
Het oordeel van de rechtbank
De arbeidsrechtbank te Hasselt treedt onze redenering dat de houding van de werkgever neerkomt op een “discriminatie” in de zin van de Genderwet bij.
Die redenering luidt – samengevat – dat zwangere vrouwen als gevolg van hun zwangerschap achtergesteld zijn ten overstaan van de andere werknemers in de onderneming. De wettelijke regels die de zwangere vrouwen moeten beschermen, zijn precies bedoeld om de zwangere vrouwen de gelegenheid te bieden om op een gelijkwaardige wijze te blijven participeren aan de arbeid. Een werkgever die nalaat om dit (door de welzijnswet opgelegde) beleid in uitvoering te brengen, onderhoudt volgens de arbeidsrechtbank een beleid dat de ongelijke situatie in stand houdt. Omdat de Genderwet een ongelijke behandeling op grond van zwangerschap automatisch gelijkstelt met een ongelijke behandeling op grond van geslacht, komt de houding van de werkgever neer op een schending van de Genderwet.
Dit oordeel lijkt revolutionair maar ligt in lijn van de Europese rechtspraak (arrest C-531/15, Elda Otero Ramos tegen Servicio Galego de Saude en Instituto Nacional de la Seguridad Social). Het is wel de eerste keer dat een Belgische rechtbank de redenering toepast op een concrete Belgische casus.
Wat valt hieruit te leren?
Zoals steeds moeten werkgevers die in orde zijn met de wet, niets vrezen.
Werkgevers die de welzijnswet niet al te nauw nemen, konden voorheen al het voorwerp vormen van strafrechtelijke vervolging of een administratieve geldboete opgelegd krijgen. In de individuele arbeidsverhoudingen daarentegen hadden slachtoffers geen duidelijke kapstok voor een (belangrijke) schadevergoeding. Het voormeld vonnis toont aan dat deze werkgevers voortaan moeten vrezen dat benadeelde werkne(e)m(st)ers een schadevergoeding van 6 maanden loon kunnen eisen, indien de nalatigheid op het vlak van welzijn neerkomt op een vorm van geslachtsdiscriminatie.